Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский

van het land zelf

Толкование Перевод

1 uitwijzen

uitwijzen

1 [aantonen] show ⇒ reveal

2 [uit het land zetten] 〈 met betrekking tot vreemdelingen〉 deport ⇒ expel, 〈met betrekking tot burgers van het land zelf; ook geschiedenis〉 banish, 〈met betrekking tot burgers van het land zelf; ook geschiedenis〉 exile

3 [beslissen] decide

♦voorbeelden:

1 de tijd zal het uitwijzen • time will tell

3 de rechter moet het maar uitwijzen • the judge will have to decide (the case)

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > uitwijzen
2 uitwijzing

uitwijzing

1 〈 met betrekking tot vreemdelingen〉 deportation ⇒ expulsion, 〈 met betrekking tot burgers van het land zelf〉 banishment, 〈 met betrekking tot burgers van het land zelf〉 exile

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > uitwijzing
3 domestic

adj. huishoudelijk; familiaal; intern, innerlijk; getemd
--------
n. dienstbode, huishoudster

domestic¹

[ dəmestik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bediende ⇒ dienstbode

————————

domestic²

〈bijvoeglijk naamwoord; domestically〉

1 huishoudelijk ⇒ het huishouden betreffend

2 huiselijk

3 binnenlands ⇒ van het land zelf

4 tam ⇒ huis-

♦voorbeelden:

1   domestic economy/science • huishoudkunde

     domestic service • werk als dienstbode

     for domestic use • voor huishoudelijk gebruik

3   domestic products • binnenlandse producten

4   domestic animals • huisdieren

English-Dutch dictionary > domestic
4 eigen

eigen¹

〈 het〉〈 figuurlijk〉

1 [informeel; + bezittelijk voornaamwoord] myself, yourself, himself, herself, itself 〈 enkelvoud〉; ourselves, yourselves, themselves 〈 meervoud〉

♦voorbeelden:

1   ik dacht bij mijn eigen dat … • I was thinking to myself …

     op zijn eigen gaan wonen • start living on one's own

————————

eigen²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [aan de betrokkene(n) toebehorend] own ⇒ 〈 privé〉 private, 〈 persoonlijk〉 personal

2 [uitgaand van iemand zelf] own

3 [kenmerkend] typical, characteristic, individual

4 [vertrouwd] familiar

5 [met betrekking tot de streek, het land van herkomst] own ⇒ native, domestic

♦voorbeelden:

1   een eigen bedrijf beginnen • start one's own company

     voor eigen gebruik • for one's (own) private use

     eigen geld • one's own money; 〈 bij loterij〉 stake; 〈 bij hypotheek〉 deposit

     mensen met een eigen huis • people who own their own house

     iets in eigen kring vieren • celebrate something privately

     〈 sport〉 voor eigen publiek spelen • play at home

     wij hebben ieder een eigen (slaap)kamer • we have separate (bed)rooms

     eigen weg • private road

     op een geheel eigen wijze • in my/your 〈enz.〉 very own way

     het waren haar eigen woorden • those were her very words

     bemoei je met je eigen zaken • mind your own business

     een geheel eigen stijl ontwikkelen • develop a style all one's own

2   naar eigen zeggen • by one's own account

3   bier met een geheel eigen smaak • beer with a taste all of its own

     dat is hem eigen • that is typical of him; 〈 informeel〉 that's him all over

     met de hem eigen bescheidenheid • with his characteristic modesty

4   zich iets eigen maken • make oneself familiar with something; 〈 met betrekking tot taal〉 master, pick up; 〈 met betrekking tot gewoonte〉 pick up, fall into, acquire

5   de situatie in eigen land • the domestic situation

     eigen producten • domestic products

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > eigen
5 home

adj. mijn huis; mijn familie
--------
adv. thuis; naar huis
--------
n. huis
--------
v. naar huis gaan/vliegen/teruggaan

home¹

[ hoom] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 huis ⇒ woning, verblijf; 〈 Amerikaans-Engels〉 woonhuis

2 thuis

3 geboortegrond

4 woongebied

5 bakermat ⇒ zetel, haard

6 (te)huis ⇒ inrichting

7 〈 sport, spel〉 eindstreep ⇒ finish, (thuis)honk

♦voorbeelden:

2   leave home • het ouderlijk huis verlaten

     be at home • thuis zijn; ontvangen

     at home 9 to 11 • spreekuur van 9 tot 11

     〈 figuurlijk〉 at home in/on/with • thuis/goed in

     make yourself at home • doe alsof je thuis bent

     (away) from home • van huis

     it's a home (away) from home • het is er zo goed als thuis/een tweede thuis

3   back home • bij ons 〈enz.〉

     at home • bij ons 〈enz.〉

     〈 spreekwoord〉 home is where the heart is • eigen haard is goud waard; zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land

→ Englishman Englishman/

————————

home²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 huis- ⇒ thuis-

2 huiselijk

3 lokaal

4 〈 vaak Home〉 binnenlands ⇒ uit eigen land

5 raak

♦voorbeelden:

1   home base • (thuis)basis; 〈 sport, spel〉doel, honk

     home brew • zelf gebrouwen bier

     home computer • huiscomputer

     home cooking • Hollandse pot, eenvoudige kost

     home goal • thuisdoelpunt

     〈 Brits-Engels〉 home help • gezinshulp

     home movie • zelf opgenomen film

     home office • hoofdkantoor

     〈 honkbal〉 home plate • thuisplaat

     home port • thuishaven

     home remedy • huismiddel(tje)

2   home life • het huiselijk leven

3   〈 Brits-Engels〉 the Home Counties • de graafschappen rondom Londen

4   the home front • het thuisfront

     Home Guard • (lid van de) burgerwacht

     〈 Brits-Engels〉 the Home Office • het Ministerie van Binnenlandse Zaken

     Home Rule • zelfbestuur

     〈 Brits-Engels〉 the Home Secretary • de Minister van Binnenlandse Zaken

5   a home truth • de harde waarheid

¶ home economics • huishoudkunde

————————

home³

〈 werkwoord〉

1 naar huis gaan/vliegen/teruggaan

2 geleid worden 〈van vliegtuig door baken enz.〉

♦voorbeelden:

2   home (in) on • zich richten op 〈van vliegtuig enz.〉; koersen op 〈 een baken〉

————————

home⁴

〈 bijwoord〉

1 naar huis

2 (weer) thuis

3 naar het doel ⇒ raak

4 zo ver mogelijk

5 naar de kust

♦voorbeelden:

2   arrive/get home • thuiskomen

3   at last it's come home to me how much I owe my parents • ineens drong het tot mij door hoeveel ik mijn ouders verschuldigd ben

     hit/strike home • doel treffen

4   drive a nail home • een spijker vast slaan

English-Dutch dictionary > home
6 opknappen

opknappen

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [beter worden] pick up ⇒ revive

♦voorbeelden:

1   het weer is opgeknapt • the weather has brightened up

     hij zal er erg van opknappen • it'll do him all the good in the world

     weer helemaal opgeknapt • (as) right as rain

     ben je opgeknapt van die week vakantie? • did that week off do you any good?

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [netjes/in orde maken] tidy up ⇒ do up, redecorate, 〈 restaureren〉 restore

2 [ten uitvoer brengen] fix ⇒ carry out

3 [gevangenisstraf uitzitten] do (time)

4 [opzadelen] shunt/fob off onto

♦voorbeelden:

1   de keuken opknappen • do up the kitchen

     een huis laten opknappen • 〈 van binnen〉 have a house redecorated/ 〈 van buiten〉 done up

     het dak moet nodig eens opgeknapt worden • the roof needs fixing/repairing

2   het vervelende werk door iemand anders laten opknappen • get someone else to do the boring work

     dat zal/kan zij zelf wel opknappen • she'll take care of it herself

     het op zijn eentje opknappen • tackle something alone

3   hij heeft drie jaar opgeknapt in Scheveningen • he did three years in Scheveningen

4   iemand opknappen met een rotklusje • land someone with a rotten chore

III 〈wederkerend werkwoord; zich opknappen〉

1 [zich opfrissen] freshen (oneself) up

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > opknappen
7 nähren

nähren

I    〈onovergankelijk werkwoord; haben〉

1 voedzaam zijn

♦voorbeelden:

1    nährende Speisen • voedzame spijzen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 voeden 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ voedsel geven, zogen

2 〈 formeel〉 onderhouden

3 〈formeel; figuurlijk〉 voeden ⇒ koesteren

♦voorbeelden:

1    sie nährt ihr Kind selbst • zij voedt, zoogt haar kind zelf

2    das Land nährt seine Bewohner kärglich • dat land biedt zijn bewoners geen al te beste levensvoorwaarden

3    einen Plan nähren • een voornemen koesteren

III sich nähren 〈 wederkerend werkwoord〉〈 formeel〉

1 zich voeden

2 in zijn levensonderhoud voorzien ⇒ leven

♦voorbeelden:

2    sich durch, mit, von seiner Hände Arbeit nähren • met het werk van zijn handen in zijn levensonderhoud voorzien

¶    〈 spreekwoord〉 bleibe im Lande und nähre dich redlich • oost west, thuis best

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > nähren

См. также в других словарях:

Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
List of Jacques Brel cover versions — The following artists all have covered songs of Jacques Brel. Songs written by Brel but not recorded by Brel himself are shown in bold. NOTOC 0 93 J s:* Liefde van later (Single, 2007)4 Walls:* Ces gens là (Van de CD Which side are you on , 2004) … Wikipedia
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Auge — 1. Ab Auge, ab Herz. (Luzern.) 2. Als das aug erfüllet, so ist dem bauch genug gethan. – Henisch, 152. 3. An den Augen sieht man, was einer ist und was er kann. 4. An den augen tevblein vnd in den hertzen tevflein. – Trymberg, Renner, um das Jahr … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Esel — 1. Als dem Esel zu wohl war, fiel er und brach ein Bein. 2. Als der Esel auss Hunger seinem Treiber Stro auss den Schuhen gezupfft vnnd gefressen, machtens Wolff vnnd Fuchs zur Todtsünd vnnd frassen den Esel. – Lehmann, 741, 43. 3. Alte Esel will … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Marten Toonder — Born May 2, 1912 Rotterdam, Netherlands Died July 27, 2005(2005 07 27) (aged 93) Laren, Netherlands Occupation Writer Nationality … Wikipedia
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

van het land zelf

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

van het land zelf

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: